Zowel de oplossingsgerichte therapie als de positieve psychologie gaan uit van wat er al wel goed gaat, om juist vanuit kracht, in plaats van tekortkomingen, naar je gewenste doelen toe te werken. Het idee is dat vaak juist hetgeen wat niet goed gaat onevenredig veel aandacht krijgt in onze zelfwaardering. Er is verhaal over een monnik die een rondleiding geeft aan in wijze in een klooster, waar de monnik zich voor die ene slechte steen in het bouwwerk verontschuldigt. De wijze antwoordt dat het toch zonde is dat deze steen blijkbaar maakt dat de monnik niet meer de grootsheid van het hele gebouw kan aanschouwen. Door uit te gaan van het positieve kom je eerder in je kracht, maar blijf je ook naar het positieve kijken van wat er (al) wel goed gaat.
Een zienswijze die steeds meer binnen het werk gehanteerd wordt, is dat het niet langer nodig is dat iedereen overal tenminste gemiddeld in is. Laat mensen vooral tot hun recht komen door ze te laten doen waar ze goed in zijn en waar hun voorkeuren liggen. Dan houden ze zelf waarschijnlijk ook een zo groot mogelijke motivatie en voldoening en zijn ze waarschijnlijk ook nog productiever.
Vaak is een belangrijke stap binnen elke therapie om goed te objectiveren hoe groot een probleem nu precies is. Door dit te gaan scherp stellen of differentiëren kan een probleem al binnen bepaalde proporties terugkeren en hierdoor concreter en hanteerbaarder worden. De positieve psychologie biedt in die zin een verdere context door te kijken naar hetgeen wat al wel goed gaat: hierdoor hoeft een probleem ook niet groter te worden dan hij daadwerkelijk is. Daarnaast hoeft ook niet elk probleem opgelost te worden om verder te komen of om een gewenst doel te bereiken. In die zin doorbreekt het ook de illusie van perfectionisme, wat tot een reëler zelfbeeld zal leiden.